Meester Stijn Claeys, Racine Advocaten
Het Hof van Cassatie opent de deur naar een matiging van het niet concurrentiebeding. Waar vroeger geoordeeld werd dat een nietig niet-concurrentiebeding als volledig onbestaand moest worden beschouwd, oordeelt het Hof nu dat indien partijen dit contractueel zo voorzien, de rechter het beding kan beperken tot de duur of de draagwijdte die wel redelijkerwijs toegelaten is. Het blijft de vraag of dit kan toegepast worden op een niet concurrentiebeding dat in strijd is met het (Europees) mededingingsrecht.
Een niet concurrentiebeding kan de vrijheid van handel beperken. Daarom oordeelt de rechtspraak sinds jaar en dag dat dergelijke bedingen beperkt moeten zijn in duurtijd, in voorwerp (op welke producten of diensten is het van toepassing?) en in territorium.
Tot op heden werd een beding dat verder ging dan wat redelijk aanvaardbaar is, volledig nietig. Er was dus geen verplichting meer zich te onthouden van concurrentie. Deze nietigheid was partieel, (en dus zonder gevolg voor de overeenkomst zelf) maar gold voor het hele niet-concurrentiebeding.
Het Hof van Cassatie oordeelt nu (arrest van 23 januari 2015) dat een niet-concurrentiebeding in een overeenkomst tot overdracht van handelszaak die gold voor 18 jaar, en dus niet ‘redelijkerwijs’ beperkt is in duurtijd, niet per definitie nietig is, maar door de rechter kan beperkt worden tot wat redelijk wordt geacht, indien partijen dergelijke matigingsbevoegdheid hebben voorzien (bijvoorbeeld in een standaard deelbaarheidsclausule op het einde van de overeenkomst).
Men heeft er dus belang bij om een zeer ruim niet-concurrentiebeding te voorzien en daarnaast een clausule op te nemen waarbij partijen overeen komen dat elk (niet-concurrentie-) beding uit de overeenkomst dat ongeldig zou zijn, omdat het bijvoorbeeld te ruim is, geldig blijft, maar beperkt dient te worden tot wat wettelijke toegelaten is.
Het zal voor rechters niet eenvoudig zijn om te bepalen wat de aanvaardbare duur (of materieel of territoriaal toepassingsgebied) van een niet-concurrentiebeding is.
De vraag van 1 miljoen is echter of deze beslissing kan toegepast worden op niet-concurrentiebedingen in bijvoorbeeld distributieovereenkomsten, die verder gaan dan de beperkingen opgelegd door het (Europees) mededingingsrecht. Niet-concurrentiebedingen in strijd met artikel 101 lid 2 van het Verdrag voor de Werking van de Europese Unie, worden door het Europees Hof van rechtswege en met terugwerkende kracht nietig geacht. Deze nietigheid is absoluut. De groepsvrijstelling inzake verticale (distributie) overeenkomsten geeft ook duidelijk aan dat een niet-concurrentiebeding dat verder gaat dan wat door de groepsvrijstellingsverordening toegelaten is, (bvb omdat ze langer duurt dan de toegelaten vijf jaar en één jaar post-contractueel), volledig terzijde moet worden geschoven. Er lijkt weinig ruimte voor een matiging van het beding.
De Nederlandse Hoge Raad heeft daarom een diametraal tegenovergestelde positie ingenomen als het Hof van Cassatie. De Hoge Raad wijst er (terecht) op dat een matiging van het beding elk afschrikkend effect van de nietigheidssanctie wegneemt. Waarom zou men nog moeite doen om het niet concurrentiebeding contractueel af te stemmen op het mededingingsrecht indien de enige sanctie voor een te ruim niet-concurrentiebeding erin bestaat dat het beding wordt herleid tot de maximaal toegelaten draagwijdte. Men kan beter met een kanon op een mug schieten en elke concurrentie voor een lange periode en een groot gebied uitsluiten. De tegenpartij zal zich dan tot de rechtbank moeten wenden om het beding te laten herleiden tot wat wettelijk toegelaten is.
Meester Stijn Claeys
Racine Advocaten
SEP