De bestuurder van een “franchise”-vennootschap
De exploitatie van een franchise gebeurt meestal via een vennootschap, die zelf de status van franchisenemer heeft ten opzichte van de franchisegever.
Deze vennootschap wordt geleid door een bestuurder, aan wie de franchisegever vraagt om voor de duur van de franchiserelatie de controlerende aandeelhouder van de franchiseonderneming te zijn en te blijven.
Het is deze persoon die het belangrijkste contact van de franchisegever zal zijn en met wie de franchisegever een nauwe samenwerking zal ontwikkelen.
De franchiseovereenkomst wordt derhalve in de meeste gevallen gesloten op basis van de persoon en de vaardigheden van deze contactpersoon, waardoor de franchiseovereenkomst vaak als intuitu personae kan worden aangemerkt.
Persoonlijke verplichtingen van de bestuurder van een franchise-vennootschap
Hoewel de meeste verbintenissen in verband met de exploitatie van de franchise door de franchisenemer (de vennootschap) worden aangegaan ten aanzien van de franchisegever, de leveranciers, de kredietverleners, enz. wordt in vele gevallen ook een beroep gedaan op de zaakvoerder van de franchise-vennootschap om persoonlijke verbintenissen aan te gaan, met name als persoonlijke borg van de vennootschap.
De zaakvoerder deelt dus met de vennootschap die hij bestuurt en met de franchisegever de risico’s die de zelfstandige exploitatie in het kader van het franchisesysteem met zich meebrengt.
Het gevolg van deze borgstelling – die in de meeste gevallen door de banken en de franchisegever wordt geëist – is dat de individuele bestuurder op een dag kan worden verplicht de schulden te betalen die de vennootschap (de franchisenemer) niet meer kan betalen, zoals in geval van faillissement.
Het persoonlijk faillissement van een bestuurder van een vennootschap na het faillissement van de vennootschap
Wanneer het misgaat en de natuurlijke persoon, de bestuurder van een failliete vennootschap, zijn schulden moet aanzuiveren die door de failliete vennootschap zijn achtergelaten, wordt het persoonlijk faillissement van de bestuurder van de vennootschap, met vaak ingrijpende gevolgen, de laatste tijd gezien als een geschenk voor de bestuurder, wiens persoonlijk vermogen is verzwaard met de schulden van de vennootschap.
Zo hebben de rechtbanken zich herhaaldelijk moeten uitspreken over de vraag of een bestuurder van een onderneming ook failliet kon gaan na het faillissement van zijn vennootschap.
Gezien de rechtsonzekerheid die door dit debat is ontstaan en de tegenstrijdige uitspraken van de verschillende rechtbanken, werd een uitspraak van het Hof van Cassatie verwacht.
De recente rechtspraak van het Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie wees een eerste arrest op 18 maart 2022 over deze kwestie.
In een recent arrest van 9 februari 2023 heeft het Hof van Cassatie zijn eerste arrest van maart 2022 bevestigd, maar ditmaal in een zaak tussen een franchisegever en een voormalige zaakvoerder én ex-franchisenemer.
Volgens het Hof van Cassatie kan een bestuurder van een onderneming niet automatisch als onderneming worden aangemerkt en zo gemakkelijk failliet gaan.
In deze recente zaak besloot het Hof van Cassatie om een arrest van het Hof van Beroep te Brussel te vernietigen dat de hoedanigheid van onderneming had aanvaard van een natuurlijke persoon, bestuurder van een franchiseonderneming, die zijn persoonlijk faillissement had aangevraagd na de faillietverklaring van de onderneming waarvan hij zelf de enige bestuurder was, met de bedoeling zich te onttrekken aan zijn verbintenissen ten aanzien van de franchisegever als persoonlijke borg van deze failliete onderneming.
Het criterium “eigen organisatie”
Volgens het Hof van Cassatie kan een natuurlijke persoon slechts een “onderneming” zijn in de zin van artikel I.1, 1° van het Wetboek van economisch recht (dat bepaalt dat: “iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent”) – en van het faillissementsregime genieten – wanneer hij een organisatie vormt bestaande uit de inrichting van materiele, financiële of menselijke middelen met het oog op het uitoefenen van een professionele activiteit als zelfstandige.
Het Hof van Cassatie hanteert het criterium “organisatie” dus als een autonoom criterium, in die zin dat een natuurlijke persoon die als zelfstandige zonder eigen organisatie een beroepsactiviteit uitoefent, geen onderneming is.
Het Hof van Cassatie spreekt dus het standpunt van het Hof van Beroep van Brussel tegen, dat het argument van de franchisegever had verworpen.
Het Grondwettelijk Hof sprak zich “bijna” uit over deze kwestie
Onlangs is deze kwestie ook aan het Grondwettelijk Hof voorgelegd, dat twee prejudiciële vragen van de ondernemingsrechtbank Henegouwen, afdeling Charleroi, diende te beantwoorden.
Kortom, het Grondwettelijk Hof werd gevraagd zich uit te spreken of het in het licht van de rechtspraak van het Hof van Cassatie niet discriminerend is om van de bestuurders en zaakvoerders van onderneming te eisen dat zij over een eigen organisatie beschikken om als onderneming te worden aangemerkt.
In het arrest van 16 maart 2023 besluit het Grondwettelijk Hof echter dat de prejudiciële vragen niet correct zijn geformuleerd en bijgevolg “geen antwoord behoeven“.
Het valt te betreuren dat het Grondwettelijk Hof zich niet over deze kwestie heeft uitgesproken. Een gemiste kans?
Tot slot
De rechtspraak van het Hof van Cassatie – die, tot nog toe, niet werd tegengesproken door het Grondwettelijk Hof – zal ongetwijfeld ertoe leiden dat de bestuurders van failliete ondernemingen (maar niet uitsluitend, want de rechtspraak van het Hof van Cassatie is niet beperkt tot bestuurders van ondernemingen) – die vaak op hun eigen vermogen zijn aangewezen – ervan worden weerhouden zelf het faillissement aan te geven om te trachten te profiteren van de “fresh start” dat het faillissement biedt.
Het Hof van Cassatie maakt dus een einde aan de verruiming van het toepassingsgebied van boek XX van het Wetboek van economisch recht, waarbij het belang van het zekerheidsstelsel behouden blijft.
Het behoud van het zekerhedenstelsel houdt in dat een zeker evenwicht in de verdeling van de risico’s wordt gehandhaafd.
Sommige auteurs menen dat een andersluidende rechtspraak een ongewenst effect zou hebben op de houding van banken die, zonder persoonlijke garantie, voorzichtiger zouden kunnen zijn bij het verstrekken van de nodige financiering aan kandidaat-franchisenemers om hun professionele projecten op te starten, waardoor de ontwikkeling van franchisenetwerken zou worden afgeremd.
Deze rechtspraak zal ongetwijfeld aanleiding geven tot veel discussie.
Een reactie van de wetgever is al aangekondigd.
Camille Cornil
Strelia
MEI