Er is een eerste arrest uitgesproken over de lockdown maatregelen en met name over de versoepeling ervan. Vanaf zaterdag 18 april 2020 mochten enerzijds “de doe-het-zelfzaken met een algemeen assortiment die hoofdzakelijk bouwgereedschap en/of bouwmaterialen verkopen” en anderzijds “de tuincentra en boomkwekerijen die hoofdzakelijk planten en/of bomen verkopen” heropenen.
Twee verzoekende partijen vonden dat de “gespecialiseerde vakhandelaars” in machines voor landbouw en groen werden gediscrimineerd omdat deze handelaars niet opnieuw open mochten gaan. Die verzoekers waren enerzijds om Andreas Stihl NV en anderzijds Fedagrim, de Belgische federatie van de toeleveranciers van machines, gebouwen en uitrustingen voor de landbouw en de groenvoorzieningen.
De Raad van State heeft alle argumenten van de verzoekers afgewezen: het ministerieel besluit blijft dus overeind. Hierna geven we kort een paar interessante lessen uit het arrest.
Ten eerste besliste de Raad van State dat Fedagrim geen belang heeft bij de vordering. Sommige leden van Fedagrim (maar niet allemaal) konden hun machines verkopen via de algemene doe-het-zelf-zaken en dat zou niet meer kunnen indien het ministerieel besluit zou worden geschorst. Er was dus een belangenconflict tussen de leden van de federatie onderling. Op die basis oordeelde de Raad dat Fedagrim zelf geen belang had om voor haar leden op te komen. Beroepsorganisaties moeten hier zeker rekening mee houden als ze procedures zouden opstarten.
Ten tweede stelt de Raad van State dat we hier geconfronteerd worden met een internationale gezondheidscrisis. De minister heeft in dergelijk geval een ruime beslissingsmarge. Er staat letterlijk het volgende in het arrest: “De minister beschikt daartoe in het licht van de dringende bestrijding van een ongeziene en meest ernstige (internationale) gezondheidscrisis waarmee België zich geconfronteerd ziet, over de meest ruime discretionaire beoordelingsbevoegdheid.” Dit is een duidelijk statement: de Raad van State zal dus (zeer) terughoudend optreden ten aanzien van coronabeslissingen die worden aangevochten.
Ten derde benadrukt de Raad van State dat de Minister de adviezen van experts heeft gevolgd. Die adviezen benadrukken enerzijds het belang van een heel geleidelijke afbouw van de lockdown, en anderzijds het belang om de “thuisblijfplicht” wat draaglijker te maken. Daarom mocht de minister de heropening beperken tot de vermelde algemene doe-het-zelf-zaken en tuincentra, met uitsluiting van speciaalzaken. De verzoekers voerden (niet onterecht) aan dat in speciaalzaken de “social distancing” kan worden nageleefd, maar de Raad van State vond dit niet genoeg om te concluderen dat de beslissing van de minister onredelijk was.
Ten slotte werden ook andere argumenten van de verzoekers verworpen. Zo stelde de Raad van State dat een zekere discussie over het toepassingsgebied van de maatregel onvoldoende is opdat de maatregel onwettig zou zijn. Een discussie in de media daarover is niet pertinent. Een gespecialiseerde handelaar moet desnoods advies inwinnen om na te gaan of hij al dan niet onder de regel valt, volgens de Raad. Ook de inbreuk op de vrijheid van handel en nijverheid werd niet aanvaard als argument: die vrijheid is immers niet absoluut en de beperkingen zijn aanvaardbaar in de huidige omstandigheden.
De conclusie is: de minister mocht de heropening beperken tot die categorieën van winkels. Wat belangrijk is in de omschrijving van de doe-het-zelfzaken, is dat het moet gaan om deze “met een algemeen assortiment die hoofdzakelijk bouwgereedschap en/of bouwmaterialen verkopen”. De notie algemeen assortiment is belangrijk, want dit staat tegenover de echte speciaalzaken.
De Raad van State is duidelijk mild voor de overheidsmaatregelen ten gevolge van de coronacrisis. Maar de overheid zal in elk geval voorzichtig moeten zijn met maatregelen die afwijken van de adviezen van de experten. Hoe meer de minister hiervan afwijkt, hoe moeilijk het zal zijn om de maatregel juridisch te verdedigen.
William Timmermans
APR