Meester Johan Billiet, Billiet & Co Lawyers
Het gebeurt wel meer. Een Franchiseovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde duur en zal van rechtswege en zonder stilzwijgende hernieuwing een einde nemen. Wat gebeurt er als partijen na afloop van de initiële duur verder samenwerken?
De franchisegever beweert dat deze kwakkelsituatie plaats vindt onder de bestaande voorwaarden maar thans voor een onbepaalde duur, de franchisenemer beweert een zgn. “losse samenwerking” die weliswaar verloopt onder dezelfde financiële voorwaarden. Intussen worden mondelinge onderhandelingen gevoerd. Een nieuwe franchiseovereenkomst wordt voorgesteld maar geraakt uiteindelijk niet ondertekend.
Intussen loopt en verstrijkt de termijn van het niet-concurrentiebeding. De franchisegever begint een procedure tegen de gewezen franchisenemer en diens nieuwe franchisegever wegens respectievelijk contractbreuk en derde medeplichtigheid aan contractbreuk.
Een recent vonnis van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel te Brussel is bepaald streng voor de gewezen franchisegever. Het herinnert aan de kernbepaling van het Belgisch Wetboek Economisch Recht waarbij iedereen vrij is om enige activiteit naar keuze te ontwikkelen. Bedingen die de vrijheid beperken zullen aan dit beginsel getoetst worden. De geldigheid van niet-concurrentiebedingen vereist dat deze beperkt zijn in ruimte, tijd en activiteit. De bedinger moet er een rechtmatig belang bij hebben.
De franchisegever kan zich niet op het geschreven niet-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst beroepen aangezien het in het voorliggend geval beperkt werd tot een periode van één jaar vanaf het einde van de franchiseovereenkomst. Het welles-nietes spelletje wordt de overeenkomst geacht van onbepaalde duur te zijn, wordt de overeenkomst als een losse samenwerking beschouwd, wordt duidelijk tegen de franchisegever uitgelegd.
De rechtbank volgt dan ook de gewezen franchisenemer en de nieuwe franchisegever in de stelling dat de duur van het niet-concurrentieding intussen verstreken is en dienvolgens men niet meer gebonden is door het voormalig niet concurrentiebeding. Er wordt door de gewezen franchisegever niet aangetoond dat er een bindende afspraak zou bestaan tot niet-concurrentie na afloop van de duur van één jaar.
De franchisenemer moet weliswaar de franchisevergoedingen verder betalen tijdens de duur van zgn “de losse samenwerking” , maar ziet zich bevrijdt van het niet-concurrentiebeding.
De oplossing was nochtans duidelijk:
- Vermijd onduidelijkheid en voorzie duidelijke afspraken omtrent het niet concurrentiebeding
- Zorg ervoor dat een overeenkomst van bepaalde duur ook effectief op haar termijn wordt beëindigd
Meester Johan Billiet
Billiet & Co Lawyers
AUG